Skip to main content

Na een zware queeste om papier bevind ik mij – eindelijk – op het Plaza Nueva. Nergens, maar dan ook nergens, was een simpel kladblok te bespeuren. Je kent ze wel, die dingen die je normaal mijdt als de pest wanneer je jong bent, in de wetenschap dat je ieder blad dat je neerpent daarna in je hoofd mag stampen. Iedere letter die je schrijft maakt de zoete wraak van je pen des te groter. Spanjaarden begrijpen deze redenering maar al te goed. In plaats van deze gedrochten her en der te verspreiden, pleuren ze deze in één winkel vol foltering: de papelería.

Ironie sluipt soms ongezien door het leven. Ze knipoogt af en toe, waarop wij vol onbegrip grijnzen. Zo dwingt ook de naam van de papeleríaEl Cisne, mij om de winkel te associëren met studeren. El Cisne, de zwaan, is en was het symbool van het modernisme in de Spaanse literatuur, belichaamd door Rubén Darío, en tevens één van de eerste Spaanse gedichten die ik las als onderdeel van het vak Spaanse literatuur.

Ik neem de pen weer op. Toen ik tijdens het schrijven naar boven keek merkte ik op dat de zon haar laatste groet bracht, een magisch moment voor fotografen. Ik bevind mij op een bank tegenover een prachtig gebouw, de Real Chancillería. Deze voormalige kanselarij herbergt momenteel het gerechtshof van Andalusië. Ik zou een moord plegen om binnen te raken. In het tanende licht van de zon zette ik daarnet mijn statief op en trachtte ik een rustige golf te vinden in de mensenzee die, nog steeds, sloom voorbij stroomt. Laat ons hopen dat er een prachtplaat tussen is geslopen. Camera – check, objectief – check, prachtig licht – check, prachtig gebouw – check, inzicht-creativiteit-vaardigheid – wie zal het zeggen…

Real Chancillería van Granada op het Plaza Nueva bij avondval

Maar goed, ik ben eindelijk in staat mijn herinneringen in inkt te vereeuwigen. Ik wil niet dat ze verloren gaan. Ik wil niet enkel de grote klonters overhouden in mijn zeef, ik wil elke korrel. Het zijn vaak net de kleine dingen die een reis zo mooi maken. Terwijl ik dit schrijf is een meisje gretig met haar hond aan het dansen voor de Chancillería. Zulke dingen bedoel ik dus. En aangezien mijn geheugen even vergankelijk is als het moment dat waargenomen wordt, vertrouw ik mijn ervaringen toe aan papier. Op die manier beleef ik mijn reis opnieuw wanneer enkel de grote korrels overblijven in mijn zee van herinneringen.

Hoe aangenaam het hier ook is met de in volle glorie verlichtte Chancillería, een zachte zuiderse wind die mijn gelaat streelt als een minnares, het zoenende koppel naast mij op de bank, en de warme gezelligheid die de straatlantaarns bieden: een mens moet eten. En hier gebeurt dat wanneer de Belg zijn bed opmaakt. Aan tafel!

Het was best wel raar, de eerste keer. De eerste keer alleen op een vliegtuig stappen in de wetenschap drie weken enkel jezelf als voornaamste gezelschap te hebben (ik durf wedden dat jullie iets anders dachten, vuile zielen!). Eigenlijk is het best simpel: check-in bagage, check-out ouders, ticketcontrole, veiligheidscontrole, gate, vliegtuig, Granada. Een simpele maar grote stap, voor mij alleszins. Tot mijn verbazing bleef het onaangename gezelschap van de huilende baby, de hoester, de kotser, en de dikke dame – die in haar zoektocht naar ademruimte haar stoel plots tegen je knieschijven ramt en tot overmaat van ramp begint te ronken als een tractor – uit. Er zat een rustig, beleefd tienermeisje naast mij. Maak dat mee!

Het was bewolkt. De ambitie van de wolken om te voorkomen dat ik voet aan Spaanse grond zou zetten (door hevig met het tuig te schudden) mislukte. Toch slaagden ze erin de cabine stil te krijgen, muisstil. Toen ik vertrok in Zaventem was het koud. Dan maar een jeans, trui en vest. Aangekomen in Spanje voelde ik mij als een kreeft die levend in kokend water wordt gegooid. Net voor ik bezweek, en binnen de grenzen van het zedige, trok ik krampachtig alles uit, tot ingetogen sadistisch genoegen van enkele grijnzende Spanjaarden. Stop met grijnzen jongens, in België was het koud!

Na enige tijd vond ik de bus die ik zocht. Namelijk, de bus naar de grote busterminal in Málaga, om vervolgens met het zwaar geschut naar Granada te rijden. Zware koffer in de ene hand, Fillipa K in de andere. Eén euro en vijftig cent. Ik had enkel biljetten van vijftig mee en geen kleingeld. Eén blik van de chauffeur op mijn bruin biljet volstond om te weten dat ik met mijn koffer, tegen de mensenstroom in, uit de bus moest zwemmen. Goed begonnen, half gewonnen.

Poging 2: Málaga – Granada. Gelukt! Eindelijk. Ik werd door een zeer vriendelijke taxichauffeur van de busterminal in Granada naar het huis van mijn gastgezin gebracht. Toen wist ik nog niet dat ik de steile opwaartse weg, die de auto koppig beklom, vanaf dan iedere dag te voet zou moeten afleggen.

Panorama met het Alhambra in Granada

Bezweet stond ik voor een merkwaardige deur. De deur van 15B was bijna volledig opgetrokken uit wit marmer. Ik belde angstig aan. Een grijze vijftiger opende de deur. “Joaquín?”, vroeg ik twijfelachtig in mijn beste Spaans. Hij knikte. Zo geschiedde de kennismaking. In een taal die ik amper verstond werd ik naar binnen gebrabbeld. Amper binnen trof ik pal voor mijn neus een hoogst merkwaardige figuur aan: Robert(o). Beide figuren spraken mij aan, en ik verstond er niets van. Eerst dacht ik in Roberto’s Proto-Spaans een Noord-Nederlands accent aan te treffen, later bleek dit echter Noord-Amerikaans te zijn. Beiden waren wel zo vriendelijk mijn bagage naar mijn kamer te dragen. Ik werd hartelijk (denk ik) verzocht mezelf te vestigen in de bescheiden kamer waarnaar ik mijn bagage gevolgd was.

Terwijl ik mijn koffer aan het uitpakken was, had Joaquín zich in de kamer naast de mijne voor zijn televisietoestel geplant. Roberto was blijkbaar ook het huis uit. Toen ik even mijn gids bestudeerd had op mijn bed drong het tot mij door: ik was in Granada, een culturele hoofdstad, talloze kilometers weg van huis. In een opwelling kreeg ik zin om de stad te verkennen. Er was echter één probleem: de marmeren deur. Geen klink, niets. Ik kreeg ze absoluut niet open, zelfs niet nadat ik ze uitvoerig bestudeerd en befriemeld had. Toen ik Joaquín om raad wou vragen, trof ik hem ronkend voor de tv aan. Futurama stond op, in het Spaans: NIET hetzelfde, WEG humor.

Ik zat met een serieus probleem. Achter dat wit marmer lag een mooie stad die smeekte om verkend te worden. Gezien mijn karakter zou er niet snel een oplossing komen. Om buiten te raken moest ik namelijk andermans eigenbelang schenden om zo dat van mezelf te verwezenlijken. Ik ben daar niet goed in. Niet ver van de deur zag ik sleutels hangen. Tientallen. Ik wou naar buiten. Ik wou hem niet wekken. Die zilveren smeedsels leken de gulden middenweg te bieden. Aangezien Joaquín boven zijn siesta hield kon ik mijn stoutste schoenen aantrekken. En ja, voor een doetje als ik is zo’n situatie spannend. Stel jezelf eens voor dat je na een verkwikkend slaapje beneden komt en een quasi vreemdeling – die nog geen uur in je huis is – gretig je sleutels ziet doorzoeken! Hoe het ook zij, het mocht niet baten. Geen enkele sleutel wou mij buiten laten. Een welverdiende “verdomme” was niet misplaatst.

Veel opties waren er niet meer. Onzeker ging ik aan de trap staan en bracht ik een zeer terughoudende, enorm slecht spontaan geacteerde “Joaquín” uit, die waarschijnlijk niet eens de eerste trede bereikte. Terwijl ik mezelf aan het uitlachen was om mijn volgende stomme idee zocht ik een raam. De enige relevante ramen waren niet voorzien op de barbaarse doortocht van een Germaan van 1.90m. Ze waren zeer klein, hoogstwaarschijnlijk om de warmte buiten te houden. Hopeloos. Hopeloos. Hopeloos.

Voor ik dan ook maar aan een gedwongen siesta begon merkte ik de deur naast de trap op. De verleiding dat die deur nóg een deur herbergde, werd me te groot en ik klopte aan. Tot mijn grote verbazing hoorde ik een jonge, vrouwelijke “sí!?”. Je moet begrijpen dat zulke ‘sí’s’ een jonge mannelijke twintiger telkens meer verbazen dan normaal. Hoewel ik de ja/sí had gehoord deed ik de deur niet open. Ik was er zeker van dat de persoon achter de deur mij niet verwachtte dus ik weigerde met de deur in huis te vallen. Dit in beider belang natuurlijk. De verbeelding van een jonge man is groot, mijn onzekerheid was echter nog groter. De deur ging open.

Een grote blonde slanke gedaante verscheen in de deuropening. Mijn eerste onbewust geproduceerde Spaanse zin raasde door mijn grijze massa: “Muy interesante!” Ik kan mij van de eerste kennismaking enkel de aangename onwennigheid herinneren en het feit dat ze bloosde. Mijns inziens een vermeldenswaardige memo! Ik vermoed ook dat deze reddende engel de deur voor me heeft geopend. Danku, María. Ik, religieus? Nee. Dat was haar naam! Of beter, Marie. Enthousiast daalde ik de berg af. Mijn groene Michelingids vertelde me dat de Capilla Real een interessante bezienswaardigheid was. Via de Gran Vía de Colón, een grote drukke avenue, bereikte ik de koninklijke kapel.

Terwijl ik dit schrijf zit ik op een bank met prachtig uitzicht op het Alhambra, het overbekende Moorse bastion, de parel van Granada. Ondertussen passeert een vader met zijn dochtertje. Überschattig kijkt de blonde krullenbol mij vol onschuld aan terwijl ze in haar mooie witte jurkje voorbij waggelt. Een waar engeltje, een lieve vader, een ontroerend fenomeen.

Alhambra in Granada met verlaten gebouw op voorgrond

Nadat ik mij door een hindernissenparcours van zigeuners wist te murwen bereikte ik de Capilla. Er volgde nog een laatste charme-offensief van een oudere gitana: “Hola guapo”. Woorden die bewijzen hoe zielig ik soms kan zijn. Natuurlijk wist ik dat die oma mij zo noemde omdat ze – onder het mom van de geneeskracht of geur van de kruiden die ze bijna in mijn neusgaten propte – geïnteresseerd was in de inhoud van mijn portemonnee. Toch deed het mij iets. “No gracias”, en één van mijn befaamde ernstige blikken volstonden.

Ik betrad de Capilla. In de verte nam ik twee grote tombes waar. Onder deze tombes konden bezoekers enkele sarcofagen bezichtigen. De Capilla omvatte ook een klein museumgedeelte met als voornaamste relieken de kroon, de scepter, en het zwaard van de Reyes Católicos, het katholieke koningspaar Ferdinand II van Aragón en Isabella I van Castilië. Het is ook altijd leuk om enkele Vlaamse schilders te zien pronken. Niet mijn smaak, maar Vlaams!

Naast de Capilla nam het prachtige portaal van de kathedraal van Granada manifest haar plaats in beslag. Desgraciadamente, ze was gesloten die dag. Ik vervolgde mijn Michelinwandeling met als bestemming de Iglesia Santo Domingo: één van de weinige kerken met een klokkenmuur. Aangezien ook deze gesloten was fotografeerde ik haar aanblik en de beeltenis van de geestelijke voor haar deuren. Ik werd al meteen geconfronteerd met de siesta: alles gesloten!

De Iglesia Santo Domingo in Granada

Toen ik bergopwaarts terugkeerde naar mijn padres ontsproot – onbewust – mijn tweede Spaanse zin “Ay qué calor!” Ik plofte mij neer op mijn bedje en sliep als een roos. Die avond begaf ik mij naar het Plaza Bib-Rambla. Een zeer gezellig plein, natuurlijk voorzien van een fontein, vol cosy terrasjes, schuilend in de schaduw van vele bomen. Het was daar dat ik merkte dat duiven racisten zijn. Mijn Belgische hoofd werd geconfronteerd met hun bescheten kleingeestigheid. “Mierda!” was niet bepaald misplaatst. Vol schaamte schraapte ik de vogelfeces uit mijn haar. Het grootste deel onmiddellijk, het ingebeelde deel de rest van die avond.

Magisch kwartier! Vastleggen die Alhambra!

Leuk artikel?

There's more where that came from. Volg AGMJ via mail en mis niets!

Zin om te delen?

Granada: La Gran Aventura werd 14 november 2009 voor het eerst gepubliceerd op Illiveris.com.

Heb je genoten van dit reisverhaal? Show me the love in een reactie of deel het verhaal met anderen:

Laat hier je reactie achter. Ik ben benieuwd!